Verwond, geslagen
lag ik langs de weg
en wist, er was geen
hoop voor mij.
 
Liep iedereen niet 
snel aan mij voorbij.
Ik wist, dit wordt
sterven voor mij.
 
Totdat, opeens
een mens neerkeek
op mij. Was er toch
hoop voor mij?
 
Wie was toch…deze
barmhartige, verachte,
Samaritaan. Er kwam
ongeloof in mij.
 
Ik zag door hem Gods’
ogen, liefdevol gericht
op mij. Er kwam
schuldgevoel in mij.
 
Wilde hij zijn, wat ik
niet voor hem was,
‘mijn naaste’ Er kwam
verwondering in mij.