Hij had zijn geloof diep weggestopt,
het was stilaan uit zijn hart verdwenen.
Alles had hij in zijn loopbaan gestopt,
hij is niet meer in de kerk verschenen.
Een mooi dak had hij boven zijn hoofd,
zijn luxe leven het toppunt van welzijn.
Hij had alleen in eigen kracht geloofd,
zo dacht hij veilig en beschut te zijn.

Op een dag hoorde hij de wind gieren,
een zware stormwind dreigend brullen.
Er was niets meer om hem te plezieren,
niets kon zijn pijnlijk lege hart vullen.
De storm sleurde het mooie dak mee,
de luxe waaide hij aan gruzelementen.
Zijn veilige huis en zijn kleurenteevee
vielen licht ten prooi aan de elementen.

'Waarom toch hebt U mij verlaten, Heer?'
'Niet Ik heb jou verlaten', hoorde hij stil,
'leg al jouw vertrouwen weer bij Mij neer,
houd Mijn hand vast als er storm is op til.'