Ik kom van oneindig ver,
waar wij gelukkig zijn.
Ik reis door de lucht als een ster.
Maar wat is de wereld klein.

Ik kom uit het paradijs.
Maar hemel, wat een verschil.
Want wat is de aarde grijs,
en wat zijn de mensen stil.

Ze liggen bijeen in het veld.
Ze hebben hun ogen dicht.
Horen ze wel wat ik meld?
Kunnen ze tegen het licht?

Want het licht dat ik ze geef,
dat is van ons huis, en ik hoor,
terwijl ik boven ze zweef,
ons eigen hemelse koor.

'Gloria, Gloria.'
Het klinkt hier zo anders, zo ijl.
En niemand zingt het na.
En er is geen muziek onderwijl.

Ik wil weer terug naar God.
De wereld doet me pijn.
Die ene zin nog tot slot:
dat er vrede op aarde zal zijn.

Maar kijk, nu gaan ze staan,
allemaal, oh kijk, allemaal;
en ze staren de hemel aan.
Spreek ik dan toch hun taal?