Donker de dagen,
hoewel alom licht.
Niet eens een gezicht
dat mij vaag bekend voorkomt,
en ook geen ogengloed,
zelfs niet een hand
die van verre mij groet.

En Gij dan, mijn God,
wie hoe en waar toch zijt Gij?

Nog noem ik uw Naam
van onder de stolp
hopende dat ik geholpen word,
leven hervind.

Donker de dagen
en lang duurt de nacht.
Achter de wanden
van haarzuiver glas
komt mij Eén tegemoet
of ik vertrouwd met Hem was.

Enige die ik nog ken,
die van mij houdt als geen ander,
neem mij en noem mij
en licht over mij
de depressie voorbij
en berg diep mijn naam
in uw handen.