Verbijsterd zien wij hoe een draad
plotsklaps wordt doorgesneden,
staren wij naar de leegte die ze laat,
vragen wij rouwend naar de reden

Niet lang genoeg was ze verbonden
met draden om haar heen
die kleur en sterkte ondervonden
doordat haar glans hen warm bescheen.

‘t Garen blijft nu verder ongeweven,
‘t weefgetouw blijft schreiend leeg.
Geen mens kan ooit die glans weer geven
waardoor ’t stramien z’n inhoud kreeg.

Geen mens kan Hém toch evenaren
die is en blijft en Liefde heet,
die Trooster is van ’t diepste leed,
die Léven geeft na aardse jaren

Geen mens kan ’t stramien weer vullen,
alleen Gods Geest geeft steeds weer kracht.
Slechts Hij, die felle pijn verzacht,
kán, wìl en zál de draden warm omhullen.