Geknakt, kapot, totaal gebroken,
zó ging hij door 't leven,
geblust, gedoofd, ja opgebrand,
wie zou wat om hem geven?

Mislukt en zelfs geen eigenwaarde,
het leven was voor hem kapot,
hoe kon hij geloven in de liefde,
of zelfs geloven in een God?

Maar op een nacht kwam er opeens
een Man bekleed met Licht,
Zijn aanschijn was zó vol van liefde,
Zijn woorden puur tot hem gericht.

"Mijn zoon", zo sprak Hij met erbarmen,
"vrees niet en kijk niet angstig rond,
jouw leven is geborgen in Mijn handen,
Ik richt je op, maak je gezond!"

"Want het geknakte riet verbreek Ik niet,
noch doof Ik de walmende pit,
jouw naam staat in Mijn handen
en Ik was je schoon, ja zuiver wit!"