Bij het prille ochtendgloren,
werd hij veel te vroeg geboren.
Heeft zijn levensstrijd verloren,
toen zijn lijfje het begaf.
Hij een kwetsbaar brekebeentje,
ligt nu eenzaam in zijn eentje
onder een wit marmer steentje
van het kleine kindergraf.

Bij het graf een speelgoedtreintje
en een schattig pluch' konijntje.
't Lijkt te waken bij het kleintje.
't Kindje dat zo was gewenst.
Waar een kaarsje staat te branden,
tranen op de aarde landen.
Ouders staan met lege handen,
hun verdriet is onbegrensd.

Plek waar heel vaak wordt gebeden,
die met eerbied wordt betreden.
Waar het kindje rust in vrede
en de vraag echoot: "Waarom?"
Ouders staan erbij te wenen,
maar ook God is daar verschenen
om het kindje mee te nemen.
"Kom bij Mij lief kindje, kom."

Hij het kwetsbaar brekebeentje,
niet meer eenzaam in zijn eentje
onder een wit marmer steentje
van het kleine kindergraf.
Opgenomen in Gods woning
in het Land van Melk en Honing,
speelt hij bij de grote Koning,
Die hem "hemels speelgoed" gaf.