zij woonde in het noorden, bij het meer,
haar huis stond in het stadje Magdala,
zij hoorde bij de kring rondom de Heer
haar naam is Maria Magdalena

de Heer had haar genezen van veel kwaad,
vanaf toen was zij meegegaan met Hem
en steunde Hem met geld, terwijl Hij gaat
van Galilea naar Jerusalem

zij waren daar op Witte Donderdag
bijeen, zij konden toen nog niet omvatten
wat geschieden ging op Goede Vrijdag,
en wie kan dat wél op waarde schatten

maar het geschiedde, en daar stierf haar Heer
de Schrift zegt hoe; en ’t was voor haar ogen
toen legden zij Hem in het rotsgraf neer
o Heere, waar is nu Uw alvermogen

op Zondagmorgen vroeg ging zij daarheen
met kruiden en met zalven, voor haar Heer;
het graf was leeg, daar zat zij, stil, alleen
de tranen bleven komen, meer en meer

“vrouw, waarom weent ge, Wie zoekt ge“, zei Hij
Die haar en mijn en onze harten kent,
Die voor ons stierf, en zegt: ge zijt van Mij ;
zie nu, hoe Hij Zich tot Maria wendt: 

Maria dacht: is het de hovenier?
ik vraag hem: waar is Hij nu neergelegd
dan ga ‘k naar Hem, want daarvoor ben ik hier;
en dan hoort zij, wat Hij, de Heer, haar zegt:

“Maria”, het kon niet beter wezen:
daar was haar Heer!, Zijn liefdevolle stem
heeft Maria’s hart geheel genezen
daar was haar Heer, zij hoorde weer bij Hem

Die was en is, Hij wil het ons geven
het is in haar en ons hart neergelegd:
Hem te kennen is het eeuwig leven,
komt herwaarts tot Mij, heeft Hij Zelf gezegd

Ik ga naar Mijn Vader en Uw Vader
naar Mijn God en naar uw God, zo sprak Hij
en zeg de kring om Mij heen dat nader,
boodschapt dat hen en allen, namens Mij

Maria van Magdala ging er voor
zij ging naar Zijn kring in Jerusalem,
de Heere leeft!, sprak zij tot haar gehoor
ik heb Hem gezien, ik hoorde Zijn stem

zo was het die dag in Jerusalem;
nu is er op de Olijfberg gebouwd,
op naam van Maria, tot eer van Hem:
een bedehuis met torens in het goud

bij Johannes 20: 1-18