Vloedgolven van verdriet overspoelen ons bestaan.
O God, waar bent U, hoe kunnen wij geloven!
als het brullend water tegen ons levensschip blijft slaan
en ons van alle rust en kalmte komt beroven?
 
Het kolkende water beukt hard en meedogenloos.
Waar bent U toch God, hoe zullen wij U horen!
als het lawaai van de golven genadeloos
toeslaat, en ons veilige bestaan komen verstoren?
 
Waar bent U dan God, als die wilde levenszee
ons bedreigt, en wij haast zullen verdrinken?
O Heiland, kom bij ons aan boord, vaar met ons mee,
zodat wij niet in die kolkende massa verzinken.
 
O kom Grote Stuurman, kom gauw aan boord,
en neem ons het roer maar uit handen.
U hebt ons angstig roepen toch wel gehoord?
Vaar met ons mee, en leidt ons naar veilige stranden.
 
Want als U naast ons aan de railing komt staan,
dan hebben wij geen stormvloed te vrezen.
Dan zullen de vloedgolven tegen de boeg aan stukken slaan.
dan pas heeft ons levensschip zijn sterkte bewezen.
 
Dan kan het kalme, maar ook ruwe zeeën weerstaan,
om veilig aan de zilveren kusten te landen.
Dan mag het gehavend de Hemelse haven binnengaan.
Om voor altijd afgemeerd te liggen aan de eeuwige stranden.