Juda en Israël waren uit elkaar gegaan
het waren nu twee afzonderlijke staten,
’t is zevenhonderd jaar voor Christus van ons vandaan,
en wat de geschiedschrijvers zeggen, die laten

ons de grote zorgen zien waarin ze staan:
koning Achaz van Juda was overleden,
tegen de koning van Aram kon hij niet bestaan
hij had toen Assyrië om hulp gebeden

en aan hem al de schatten van God’s huis gegeven;
Achaz diende de afgoden en niet de Heer.
Juda was vazal van Assyrië gebleven,
toen Achaz stierf, kwam er voor Juda wel een keer

Hizkia werd koning, zijn moeder was Abia
de dochter van Zekarja, zoon van Jojada
hogepriester bij Joas, de koning van Juda;
Joas zelf beval tot de dood van Zekarja

ook Tiglat Pilezer de derde kwam te sterven,
hij was de koning van het Assyrische rijk
die alsmaar meer aan machtsgebied wilde verwerven,
van zijn gewelddaden gaf hij veelvuldig blijk

toen kreeg Hizkia bezoek van de Filistijnen:
rouwbeklag voor vader die was overleden,
dat was de aanleiding om voor hem te verschijnen,
een bondgenootschap willen, dat was de reden

Jesaja had een boodschap voor koning Hizkia:
wel is de koning van Assur overleden
verheug u toch maar niet gij gans Filistea,
na die slang zal een vliegende draak optreden

zo ging het ook daarna, uit Assyrië kwamen
koningen zoals Salmanasser de vijfde
en Sanherib, die alles wat ze zagen, namen
en die iedere stad die hij nam, inlijfde

Jesaja liet de gezanten van Filistea
weten: Sion, dat is gegrondvest door de Heer,
schuilen mag daar ieder die behoort tot Juda,
in de tempel in Jerusalem, altijd weer

Hizkia is toen op dat verzoek niet ingegaan,
zij uit Filistea, zij gingen ledig heen,
Hizkia bad, dat God de Heer achter hem zou staan,
hij stelde zijn vertrouwen op de Heer alleen

moge het ook voor ieder van ons zo zijn en gaan
om hier op aarde, het van Hem te verwachten,
en met onze vragen biddend voor Hem komen staan
want ons eeuwig heil, is steeds in Zijn gedachten

voor wij roepen, zal Hij antwoorden, zo luidt de Schrift,
zo was Hij toen, voor Hizkia en Juda,
in Sion, dat heeft Hij in Zijn handpalmen gegrift;
voor ons is Hij eeuwig: De Koning, te Moria

de Heere heeft Zelf Sion gegrondvest, in De Stad
Jerusalem heeft de Heer aan God’s recht voldaan,
in Zijn offer, dat daar toen op Moria plaats had,
mogen wij nu schuilen en straks blij voor Hem staan

bij Jesaja 14: 28-32, en 65: 24, en 49: 16;
Hebreeën 10: 10-18
U bent niet geauthoriseerd om reacties te posten.

Reacties mogelijk gemaakt door CComment