Als wij hier door het aardse leven gaan,
dan gaat ons pad niet altijd over rozen;
soms komen er donkere dagen aan,
met tegenslagen die wij niet verkozen.

Zo ligt het reeds voor de aardse dingen,
vaak is het ook zo voor andere zaken:
God’s tegenstander wil ons omringen
met zonden en schulden, om ons te wraken.

Hij klaagt ons aan bij God, bij dag en nacht;
toch zal ik blijven uitzien naar de Heere,
Hij is de God mijns heils, op Wie ik wacht,
Hij zal mij verhoren, te Zijner ere.

Zit ik in het duister, Hij is mijn licht,
al ben ik gevallen, ik zal weer opstaan;
ik draag Zijn gramschap, mijn oog is gericht
op het recht dat Hij geeft, waar Hij voor zal gaan.

Hij verlost Sion in gerechtigheid,
Hij zal u en mij uitleiden in dat licht,
en doen zien Zijn recht en gerechtigheid;
dat is ons erfdeel, bij ‘t staan in Zijn gericht.

Wie is een God als Gij, Heer der machten,
Die de ongerechtigheid wil vergeven,
Die niet voorbijgaat aan wie Hem wachten,
maar Hij Zelf geeft aan hen het eeuwig leven.

Uw toornigheid, Heer, is niet voor altoos,
Gij hebt behagen in goedertierenheid,
Uw liefde en ontferming is peilloos,
dat geldt voor de tijd en voor de eeuwigheid,

Gij zult U weer over ons ontfermen,
onze ongerechtigheden vertreden,
ons voor Uw tegenstander beschermen,
en onze zonden wegdoen in het heden.

Ze werpen in de diepten van de zee;
daar zijn ze weg, en worden ze vergeten,
U schrapt ze uit Uw boek, ze zijn passé
ze worden niet meer aan ons uitgemeten.

Wie is een God als Gij, Heer der machten,
Die al onze ongerechtigheid vergeeft;
wij hebben U lief, met alle krachten:
Gij, Heer, Die aan ons het eeuwig leven geeft.

bij Micha 7 : 7 - 9, en 18 - 20;
Openbaring 12 : 10; Jesaja 54 : 17.