Wie ben ik nog,
wie heeft mij wezenlijk gekend?
Een stofje in het firmament:
een lege huls, een onbeholpen kind,
een uit de koers geraakte wind.

Vervreemd ga ik de onbekende weg,
bevind mij in de kolk van dit verward bestaan.
Hoe zal ik verder gaan,
ooit mijn houvast hervinden?
Maar in het suizen van diezelfde wind
hoor ik: Mijn kind,
Ík heb je altijd dóór en dóór gekend.