Tussen de geslagen puinhopen van het leven,
schijnt het of Gods hand onzichtbaar is.
Al struikelend en vallend ga ik verder,
telkens op zoek naar die hemelse Herder.
Alles lijkt gehuld in duisternis.
 
Brokken steen doen mijn voet steeds wankelen.
Geen helpende hand is er onder mijn bereik.
De weg lijkt zich ook al in duister te onthullen,
niets kan die vermoeiende leegte vullen.
Geen enkel gebaar geeft van Zijn liefde blijk.
 
Ik vraag me af: zijn er dan geen effen paden,
waarom val ik steeds weer in dat zwarte gat?
Een gat dat ik maar niet kan ontwijken,
dat steeds in mijn geheugen staat te prijken.
Waardoor ik genadeloos wordt afgemat.
 
Vermoeidheid in mijn brein wil maar niet wijken,
ondanks dat ik weet van een Redder in nood.
Vragen, duizenden vragen houden me bezig,
Waarom toch God was U niet aanwezig?
Was Uw liefde in de mensen toen dood?
 
Kreeg dan die vijand, die Uw wil trotseerde,
zomaar de vrijheid om te doen wat hij wou?
O God, neem mij ook nu opnieuw in bescherming,
ik kan niet zonder Uw liefdevolle ontferming.
Leer mij te bouwen op Uw waarheid en trouw.
 
De tranen van pijn die vaak rijkelijk vloeien,
waarvan ik weet dat ze kostbaar zijn in Uw hand.
Geef toch machtige Vader dat ik kan aanvaarden,
al Uw plannen met mij, ze zijn van kostbare waarde.
Alleen Uw liefde houdt tot in eeuwigheid stand.
 
En al zal soms de zon achter de wolken verdwijnen,
al is soms mijn hart tot op het bot toe verkleumd.
Dan toch, zal alleen Uw liefde en trouw mij verwarmen,
U draagt mij mee in Uw veilige armen.
Ik weet mij door Uw genade gesteund.