in de boerenstreek
van mijn voorgeslacht
rijdt er een karretje
door de held’re nacht
 
stuift het zand
uit de getrokken sporen
kun je een kerkklok
tussen korenbloemen horen
 
ruikt het pasgemaaide
in mij als was ik kind
zweeft vroeger even
langszij, vrij als de wind
 
dat de bloesem blaast
als een toekomstlied
langs de hemelboog
waar God me ziet
 
in zomers die eeuwig
blijven dromen
zal ik stil wachten
op karretjes die komen