Het lijkt zo'n gewone vogel,
een vogeltje van niets.
Tot hij begint te zingen,
dan hoor je me toch iets!
 
Want als de avond invalt,
heft hij zijn kopje hoog
en zingt zijn hoogste loflied,
tot voorbij de wolkenboog.
 
Blij laat hij van zich horen
en uit zijn keeltje rijst
een lied, te mooi voor woorden.
waarmee hij zijn Schepper prijst.

En ik, die in m'n hof zit,
luister ademloos naar hem:
die symfonie van tonen
deze jubelende stem,

doet me toch zo verlangen,
om straks met alle hemelingen,
in de Nieuwe 'Hof van Eden'
alle nachtegalen te horen zingen.