een late vlinder kringelt boven herfstig rood
gekleurde vleugels wijd en zijdelings gekregen
spreiden nog één dag met de tijd verlegen
hun levenskracht klein aandoenlijk groot

en aarzelend hangt dit minuscule zegen
boven kortstondigheid, tekens van dood
die zich in stormend licht zullen bewegen
van een oneindig uitzicht en een nieuwe loot

dat fonkelt in ons glas en monkelt bij ons brood,
en als we afscheid nemen in trage regen
sterven onze tranen in de rulle aardeschoot

waarin onpeilbaar diep haar bloesem is gelegen,
en op Gods tijd een vrucht rijpt, ontpopt en ontbloot
kom ik je later fladderend als opnieuw weer tegen