Ik zie u nog zo staan op het bordes.
Als kleine jongen tussen al die groten.
Het was tijdens het Koninginnefeest.
En muziekkorpsen speelden vrolijke noten.
 
Uw moeder, toen nog de kroonprinses,
keek glimlachend naar haar kleine jongen,
hoe hij genoot van al het feestgebruis.
Uw koningschap was al in het klein begonnen.
 
Uw prinsenjaren zijn nu verleden tijd.
En de koningskroon ligt op u te wachten.
Uw leven is geen wedloop zonder God.
U kent Hem en u mag zijn hulp verwachten.
 
Jaren van regeren dienen zich nu aan.
Dit maakt een einde aan uw prinsenleven.
Als koning zult u voortaan door het leven gaan.
Ik wil u daarvoor Gods zegen meegeven.