O zomer, ik hou zo van jou, seizoen
van zonneschijn en luchten blauw en klaar,
van warmte waar 'k naar uitzie ieder jaar.
Met morgendauw op 'n nachtpon van katoen,

al nippend aan 'n glas water met citroen,
aanschouw 'k Zijn scheppingspracht zo wonderbaar,
een ochtendtocht in huppelpas zowaar,
op zoek naar 'n passend plekje tussen 't groen.

Als zomers zo'n verrukking kunnen geven,
hoe veel meer heerlijkheden zullen wachten
hen, die bij Hem verblijven zullen. Leven

waar Zijn zon schijnt, waar elk weer komt op krachten,
de schitterende schoonheid van dat Leven,
de Zomer waar wij blijven overnachten.