’t Kind kwam niet ergens in december,
maar zag veel vroeger ’t levenslicht.
Meer rond de laatste zomermaanden,
kwam tot de herders ‘t blijde bericht.
Toen zij in een van d’ heldere nachten,
hun schapen hoedend in het veld.
Bij hen hielden getrouw hun wachten,
nadat hun aantal was geteld.


’t Verhaal van ’t Kindje in de kribbe,
door d’ engel en het Hemelskoor.
Dat klinkt ook nog in deze tijden,
elk jaar weer tot onz’ oren door.
Maar kerstboom, kaarsen zij verwijzen,
ons allen naar een heidensfeest.
Het Lichtfeest dat eens op kwam rijzen,
en omgedoopt tot Christusfeest.


Men vierde eeuwenlang geen Kerst-mis,
niet de geboorte van het Kind
Maar ruim driehonderd jaren later,
na Bethlehem dan pas begint.
Het is wel sfeervol al die lichten,
waarmee het Kerstfeest wordt gesierd.
Met blijde harten en gezichten,
hoort echter ’t Christusfeest gevierd.


Niet door een overdaad aan eten,
maar veel meer in saamhorigheid.
Van mensen die van ’t Kind nog weten,
dat kwam tot sterven toe bereid; 
Wat liefde en vrede ons wil leren,
gerechtigheid ons proclameert.
Opdat de mens in hoger sferen,
Hem en de Vader, eeuwig eert.


De Kerstman immers maakt niet zalig,
met puntmuts en zijn witte baard.
Slecht opgemaakt en vaak pokdalig,
geschenken in zijn zak bewaard.
Het Christuskind schenkt eeuwig leven,
die eens voor ons op aarde kwam.
Gods Zoon, wil ons het beste geven,
die onze zonden op zich nam.
Justus A. van Tricht