Voor het laatst omarmden wij elkaar
en keken wij elkaar in ’t oog.
Je zou mij spoedig gaan verlaten,
op reis gaand reizend naar omhoog.
Je tijd op aarde was verstreken,
de laatste uren vlogen om.
Ik wist jij hebt steeds uitgekeken,
naar ’t komen in Gods heiligdom.


Wij lieten onze tranen lopen,
wetend ’t afscheid is niet voorgoed.
En beiden naar het weerzien uitzien,
dat d’ een de ander weer ontmoet.
Toch zag ik in jouw ogen vreugde,
want jij zou naar je Heiland gaan.
Waarop je hart zich zo verheugde,
en bij de Heer aan tafel gaan.


Ik deed je wangen zachtjes kussen.
hield voor het laatst jouw handen vast.
Ik wist voor jou stond te gebeuren,
bevrijding van je aardse last.
Tot weerziens, was wat jij deed zeggen,
bereid om gerust heen te gaan.
Je leven in Gods hand te leggen,
met vreugde op de hemel aan.
Justus A. van Tricht