Wij blijven hun namen in liefde gedenken,
vergetend hun woorden en weldaden niet.
De dood nam hen weg, door zijn zacht stille wenken,
en diep in ons hart brandt nog 't stille verdriet.
Zij kwamen en gingen de weg als zo velen,
zij kenden hun moeiten, hun zorgen en strijd.
Zij kenden de pijn die het leven laat delen.
Maar diep in ons hart wordt hun naam nog gewijd.


Wij willen en kunnen hun naam niet vergeten,
zij gingen ons voor naar het andere land.
Zij gaven hun liefde, hun zorg, lieten weten,
de kostbare dingen van hart, mond en hand.
Een kaars wordt met vuur tot een lichtvlam ontstoken,
en beelden van vroeger zij trekken voorbij.
Maar ondanks hun heengaan wordt nimmer verbroken,
de band de herinnering, die voortleeft, maakt blij.


Zij liggen ter rustte, een steen met hun namen,
die in het graniet en ons hart staan gegrift.
Zij wachten in graven in stilte tezamen,
tot God doet ontwaken, hun naam in Zijn schrift.
Dit boek met hun namen door God opgeschreven,
gaat open als eenmaal 't bazuingeschal klinkt.
Dan komen de doden door 't Woord weer tot leven,
Zijn stem die hun oren met daadkracht doordringt.


Dan zullen hun d' ogen weer worden geopend,
en ieder die staat in Zijn Boek krijgt het kleed.
Dat blinkend als sneeuw, wit, waarin zij dan lopend,
als kinderen Gods zullen worden bekleed.
Dan zullen w' elkander in vreugde ontmoeten,
als God ons in liefde bijeen brengt, vereend.
Dan zullen wij 't Licht der genade begroeten,
het eeuwige leven door God ons verleend.

Justus. A van Tricht 


19 april 2006