Wat moet je eenzaam zijn geweest,
met alles wat je hebt verborgen.
En daarvan niets met ons gedeeld,
geen enkel woord over je zorgen.
Geen enkele blik die tot ons sprak,
zelfs geen gebaar wat deed vertellen,
Waarmee je rondliep wat je stak,
van moeite en pijn die deed beknellen.
Wat moet je eenzaam zijn geweest,
misschien wel bang je laatste uren.
Voordat je nam dat zwaar besluit,
hoe lang je doodsnood wel zou duren.
Wat heeft je tot die daad geleid,
wat heeft in jou die daad doen rijpen.
Tot stervens toe daartoe bereid,
wat voor ons niet is te begrijpen.
Wat moet je eenzaam zijn geweest,
wat was het wat je had te duchten.
Waardoor je echt geen uitzicht zag,
dan enkel in de dood te vluchten.
Je was steeds vrolijk, opgewekt,
en niemand deed aan jou iets merken.
Want niemand heeft bij jou ontdekt,
wat zoveel leed heeft doen bewerken.
Wat moet je eenzaam zijn geweest,
om zo voor God te gaan verschijnen.
Was er geen andere mogelijkheid,
dan uit ons leven te verdwijnen.
Je laat een grote leegte na,
verdriet en grote levensvragen.
Jouw heengaan is ons Golgotha,
met ’t kruis dat wij nu moeten dragen.
Wat moet je eenzaam zijn geweest,
maar God Hij deed zich wel ontfermen.
Hij nam je in Zijn lichtkring op,
in ‘d eeuwigheid van Zijn beschermen.
Nu ben je vast niet eenzaam meer,
met om je heen de eng’lenkoren.
En voor het aanschijn van de Heer,
tot Zijn gezelschap mag behoren.
In Memoriam Anne-Marie t.H.