God bouwt voor ons een grote stad,
waar al Zijn kinderen kunnen wonen.
Waar Hij voor elk een huis bereidt,
dat Hij hen op een dag zal tonen.
Die stad krijgt maten ongekend,
zoals slechts God kan bouwen.
En nimmer door een mens gekend,
wanneer wij die aanschouwen.

Het wordt een stad van zuiver goud,
omringt beschermd door hoge muren.
Bezet met rijke edelsteen,
van diamanten tot azuren.
De huizen zijn ruim opgezet,
gelijkend op paleizen.
Door God op tekening gezet,
zoals ze gaan verrijzen.

Het bouwen van die stad kost tijd,
waarin God veel wil investeren.
Want deze stad der eeuwigheid,
ontwerpt Hij met bijzondere sferen.
God legt er vele parken aan,
met altijd groene bomen.
Die eeuwig bloeiend zullen staan,
aan frisse waterstromen.

Die schitterende stad van goud,
laat God eens uit de hemel dalen.
Wanneer Hij na al  't werk volbracht,
door Christus ons eens op laat halen.
Dan treden wij haar poorten in,
met luide jubelzangen.
En worden wij door Gods bemin,
in d' eeuw'ge stad ontvangen.
Justus A. van Tricht

Nieuw ingezonden gedichten