Hij knielde biddend in de hof,
de nacht zou komen van zijn lijden.
Hij boog zich diep terneer in het stof,
en vroeg aan God hem te bevrijden.
Laat deze beker dan aan mij,
voorbijgaan dat 'k die niet hoef drinken.
Maar niet mijn wil slechts d' Uwe zij,
mijn weg naar 't woord wat U laat klinken.

In d' eenzaamheid streed Hij zijn strijd,
zijn vrienden lagen stil te slapen.
Zij wisten van geen uur nog tijd,
en deden niet bij Jezus waken.
Toen brak de tijd aan van 't verraad.
en vluchtten al zijn volgelingen.
De hof uit door de smalle straat,
en niemand deed hem meer omringen.

Toen werd de Heiland weggevoerd.
en moest voor 't Sanhedrin verschijnen.
Zijn polsen waren ingesnoerd,
de koorden trokken diep hun lijnen.
Die nacht deed kraaien nog de haan,
want Petrus zou de Heer ontkennen.
Maar toen Hij Petrus daar zag staan,
deed die zijn woorden weer herkennen.

Toen is de Heer de weg gegaan,
die Hem naar Golgotha zou voeren.
Men liet Hem door de gesel slaan,
en met de doornenkroon beroeren.
Doch Hij verdroeg de hoon en smaad,
de spotternij en alle slagen.
De weerzinwekkendheid van haat,
Hij heeft het kruis voor ons gedragen.

Justus A. van Tricht

Nieuw ingezonden gedichten