Er staan vijf wachters bij de poort,
naar d' ingang van de hemelsferen.
Zij zijn in 't blinkend wit getooid,
met schitterende zijden kleren.
Zij wachten van de aarde op,
al wie genodigd zijn te komen.
En leiden hen de wereld in,
die meer blijkt dan hun schoonste dromen.

Zij wijzen elk hun plaatsen aan,
het huis waarin zij zullen wonen.
En doen hen op de plattegrond,
de weidsheid van de hemel tonen.
Een witte mantel wordt verstrekt,
die in de hemel wordt gedragen.
Fluoricerend in het licht,
dat schijnen blijft ten eeuw'ge dagen.

Dan wordt God aan hen voorgesteld,
die op Zijn gouden troon gezeten.
Aan ieder nieuwe namen geeft,
zoals zij voortaan zullen heten.
Dan nemen d' andere engelen waar,
om iedereen rond te geleiden.
En allen met een vriendelijk woord,
in d' hemel regels in te wijden.

De een mag zingen in het koor,
een ander krijgt weer andere taken.
Een groep versterkt weer het orkest,
om daarin fijn muziek te maken.
Maar boven alles staat Gods eer,
om eeuwigdurend Hem te prijzen.
En in het schitterend hemelrond,
lofliederen op te laten rijzen.
Justus A. van Tricht

 

Nieuw ingezonden gedichten