Hij liep eens door de stad te dwalen,
volkomen stuurloos en ontwricht.
Tussen de hoge wolkenkrabbers,
die torenhoog staan opgericht.
Waar ramen hem als blinde ogen.
aanstaarden met verdofte blik.
En hem de overvolle straten,
vervulden met een hart vol schrik.

Hij was sinds kort zijn vrouw verloren,
maar wist met zijn verlies geen raad.
Daarom deed hij zijn huis ontvluchten,
liep eenzaam uren over straat.
Maar ook dat kon hem niet bekoren,
hij vond in 't stadsgewoel geen rust.
En was zich van het plots'ling sterven,
van zijn geliefde zeer bewust.

't Alleen zijn deed zijn hart beknellen,
hij voelde zich er door bezwaard.
Hij zou zo graag 't gevoel bespreken,
van 't geen hij stil had opgespaard.
Toen deed de hemel hem verhoren,
en zond in 't stadspark hem een vrouw.
Die onverwachts wel wilde luisteren,
hem wilde bijstaan in zijn rouw.

Zij heeft zijn groot verdriet begrepen,
omdat zij 't zelf ook heeft gekend.
En liefdevol hem kon vertellen,
dat zulk een pijn niet spoedig went.
Dit alles deed er toen toe leiden,
om samen verder voort te gaan.
Waardoor God liefdevol liet merken,
beschermengelen echt bestaan.
Justus A. van Tricht


Nieuw ingezonden gedichten