God zocht voor 't Kind een aardse moeder,
die Zijn Zoon voor Hem baren zou.
Maria koos Hij tot de hoeder,
zij bleek de aangewezen vrouw.
Gods engel werd tot haar gezonden,
met 't nieuws dat uit de hemel kwam.
God had Zijn heil met haar verbonden,
Maria kwam uit Davids stam.

De Geest van God zou haar bevruchten,
en 't Kind gaan planten in haar schoot.
Zij had geen enkele vrees te duchten,
en haar verwondering bleek zeer groot.
Maria was een Godsgezinde,
getrouw in eenvoud aan Gods Woord.
In 't oog van God een zeer beminde,
aan wie Hij 't Goddelijk heil verwoordt.

Maria wilde met lofzang prijzen,
de wonderdaden van de Heer.
Hem danken voor Zijn gunstbewijzen,
en knielde in aanbidding neer.
Zij mocht het Christuskindje dragen,
het baren, voeden aan haar borst.
Het zou de naam van Jezus krijgen,
de lang beloofde Vredevorst.

Maria's naam zou altijd klinken,
zolang de wereld zal bestaan.
Haar naam die onder 't sterrenblinken,
onder geslachten voort zal gaan.
Gods heil is uit haar voortgekomen,
in 't Kind de wereld eens beloofd.
Dat met Zijn vrede is gekomen,
voor ieder die in Hem gelooft.
Justus A. van Tricht


Nieuw ingezonden gedichten