Eens krijgen wij het witte kleed,
wanneer dat ons wordt omgehangen.
Als ons de eerkroon wordt verleend,
om die met vreugd en eer te dragen.
En d' overwinning is behaald,
na een langdurig moedig strijden.
En Gods versierselen uitgereikt,
op onze kleding zullen prijken.

't Scharlakenrood van onze schuld,
in 't bloed van Christus wit gewassen.
Maakt ons als kinderen Gods weer rein,
van elke schandvlek aangetroffen.
Dat geeft ons uitzicht op het heil,
aan ons beloofd, wat wij verwachten.
't Biedt ons de toegang tot Gods rijk,
om door haar poorten in te treden.

Door 't Goddelijke licht omstraald,
zullen wij dan het loon ontvangen.
Een eeuwig feest wordt ons bereid,
waar lof en dank steeds op zal rijzen.
En niets herinnert ons dan meer,
aan reeds voorbije aardse zaken.
Dan zijn wij enkel nog gericht,
op wat in 't Godsrijk wij ervaren.

De vrede die ons overspoelt,
de grote pracht die wij aanschouwen.
Het erfgoed Gods ons toebereid,
gaan in hun weelde ons te boven.
Aanschouwend deze heerlijkheid,
die nooit aan schoonheid zal verliezen.
Daar vinden wij ons eeuwig huis,
dat wij met vreugd zullen bewonen.
Justus A. van Tricht

Nieuw ingezonden gedichten