Zij liggen in rijen in stilte te wachten,
hun rustplaats door marmeren stenen gedekt.
Tot eenmaal voor hen de dag aan zal breken,
als God uit de graven de doden opwekt.
Zijn woord zal de marmeren dekplaat verbreken,
die dan al de graven open laat gaan.
Als d' engelen die dag hun bazuinen opsteken,
roept Hij de ontslapenen elk bij hun naam.

Dan worden families en vrienden herenigd,
krijgt elk een nieuw lichaam dat nooit meer vergaat.
De kinderen des Heren zij worden verzameld,
door Christus de Heiland die nimmer verlaat.
Met Hem mogen zij dan het Godsrijk betreden,
waarvoor Hij voor hen de weg heeft gebaand.
Want Hij heeft voor allen aan 't kruishout geleden,
zij zullen naar 't nieuwe Jeruzalem gaand.

Voor ieder die Hem hier op aard heeft beleden,
als Heer en Verlosser gaat 't oordeel voorbij.
Hij zal bij de Vader als advocaat pleiten,
Zijn bloed maakt van zonden Zijn schaapskudde vrij.
Met stralende kleden die blinkend wit blinken,
wordt elk door de Herder met liefde bekleed.
Uit monden en harten zal 't loflied weerklinken,
hun woningen staan reeds in 't Godsrijk gereed.

Justus A. van Tricht

Nieuw ingezonden gedichten