Dit is de tijd door ’t woord voorspeld,
waarin ons duidelijk wordt vermeldt.
Dat als een leeuw die brult en briest,
de satan prooien zoekt en kiest.
Hen werpend in de leeuwenkuil,
om te verscheuren met zijn muil.
Hij zoekt zijn prooi behendig uit,
voor hij tot aanvallen besluit.
Om te verslinden wie hij kan,
en vast te ketenen in zijn ban.
Nemend tegen Gods kinderen wraak,
en goed berekenend voor zijn zaak.
Want satan hij verdraagt het niet,
een ieder die naar Christus ziet.
Hij is de wreker die graag splijt,
de liefde en saamhorigheid.
Verwoestend rondgaat en verdeelt,
daarvan geniet, zich niet verveelt.
Wees dan bedacht voor deze leeuw,
met zijn gebrul en zijn geschreeuw.
Die zich in schaapsvacht heeft gehuld,
maar zich verraadt wanneer hij brult.
Maar dan is ’t dikwijls al te laat,
wanneer de leeuw zijn poot uitslaat.
Bestrijdt de leeuw slechts met Gods woord,
dat wordt door hem niet graag gehoord.
Want dat is krachtiger en sterk,
Gods woord heeft macht, kent geen beperk.
Dat boezemt angst en vrees hem in,
en wijken moet met tegenzin.
Waak dat de leeuw ons nimmer treft,
en ieder ook zijn werk beseft.
Wees toch op deze leeuw bedacht,
die tot ons komt in schapenvacht.
Om hem met Gods woord te weerstaan,
met Gods uitrusting te verslaan.
Sla hem dan met het zwaard terneer,
en tref hem met de scherpe speer.
Houdt met God staande in de strijd,
blijf trouw Zijn woord steeds toegewijd.
Dan krijgt de boze leeuw geen kans,
ontspringen wij de dodendans.