Elk mens bezit die gouden vonk,
van leven hem door God gegeven.
Die mooie goddelijke vlam,
om daar de liefd’ mee na te streven.
Hij is geschapen naar Gods beeld,
maar is daarmee niet Gods gelijke.
Hij is en blijft een sterfelijk mens,
wat God hem duidelijk liet blijken.

Maar deze goddelijke vlam,
zal op een dag weer moeten doven.
Zijn levensduur blijkt zeer beperkt,
elk mens moet aan zijn sterven geloven.
Maar God legt zich daar niet bij neer,
Hij zal die vlam eens weer ontsteken.
Omdat Zijn liefde voor de mens,
zo onuitputtelijk is gebleken.

Want na de dood die ieder wacht,
laat God die levensvonk weer branden.
Dan neemt Hij van het hemelslicht,
een gouden lichtstraal in Zijn handen.
Die lichtstraal slaat een gouden brug,
waar de ziel overheen mag lopen.
Zo krijgt de mens het leven terug,
waar God op d’ aarde hem liet hopen.


Nieuw ingezonden gedichten