Wij moeten zuinig op de aarde wezen,
als rentmeesters in dienst van God.
Zijn wij dit niet, dan moet men vrezen,
komt er een kering in ons lot.
Dan zal de aarde gaan verschralen,
door het gebrek wat er ontstaat.
En rampen zullen neer gaan dalen,
wanneer de mens zo verder gaat.
Wij zien de tekenen al verschijnen,
heel duidelijk in de natuur.
Hoe dier en ijskappen verdwijnen,
en ’t groen vermindert ieder uur.
Door het evenwicht dat wij verstoren,
raakt straks al ’t leven uit balans.
Als wij niet naar signalen horen,
die wijzen op een dodendans.
Wij zullen rekening moeten houden,
met het milieu en ’t voortbestaan,
Van diersoorten en groene wouden,
want anders zal ’t ons triest vergaan.
Want als wij roofbouw blijven plegen,
op d’ aard’ die ons is toevertrouwd.
Dan komt de mens zichzelf eens tegen,
als hij de schade straks aanschouwt.
‘t Blijkt nu nog mogelijk te keren,
de donkere wolken die men ziet.
Om grote rampen af te weren,
door kansen die God aan ons biedt.
Ons als rentmeesters te gedragen,
door goed beleid voor onze aard’.
Verantwoordelijkheid daarvoor te dragen,
die voor veel onheil ons bewaard.