Voor het sonnet zijn nodig twee kwatrijnen,
vier-regel-verzen, boven twee terzetten
van drie, die men in rijmvorm dient te zetten,
omarmend, soms gekruist, voor de kwatrijnen,

gekruist, dus om en om, voor de terzetten.
Na het octaaf ofwel de twee kwatrijnen,
komt er een ommekeer, om te verfijnen,
of wat voorafgaat, in contrast te zetten.

De wending -chute of volta ook genoemd-
komt soms pas op het laatst in het sextet,
het stel terzetten. Tallozen beroemd:

Petrarca, Perk ..., verstonden het sonnet
als geen, 'gebeeldhouwd' * werden ze, geroemd,
hun pen voor hen net naar hun hand gezet.

* Uit 'Aan de sonnetten' van Jacques Perk

                --------------------------

Aan klanken heeft dit dicht zijn naam te danken,
met woorden als akkoorden ingezet.
Bekend als 'klinkdicht', het sonnet is net
een waterval van klaterende klanken.

"De harde planken deden harder janken...",
gelijke klank met opzet doorgezet,
vaak overmatig, kenmerkt het sonnet :
"..door voor de dag doordacht, doch zacht te danken."

Gebruikt wordt voor de maat van het sonnet
een versregel genaamd alexandrijn,
een twaalftal lettergrepen, dat was wet,

wat later pentameter ook kon zijn
van tien, die 't metrum geeft. Voor het sonnet
met klankrijk rijm, moet maat de regel zijn.

De terzetten (terzinen) mogen niet hetzelfde rijm hebben als de kwatrijnen,
hier met opzet gedaan om het woord sonnet te benadrukken.