Hij wenst veel centen, denkt slechts mee te tellen
met heel erg veel geld; dus hij werkt als een gek
voor échte merken en twee hypotheken,
dineren met sterren; toch aandachtgebrek.

Een paard koopt hij, met parmantige passen
en zwaar in behang, voor het ras passend pak;
een vacht zo zwart als de nacht en méér glanzend,
dan afgedankt status, met wax op de lak.

Als volbloed vol trots, draaft Oeds cool voor de koets;
een toonbeeld van oerkracht en stoer goed gemoed.
Meneer draagt zijn hoed, kekke schoenen en broek;
hij weet van geen goed doen of wat er toe doet.

Hij vindt en bemint, al pinnend en windend
om iedere vinger een wisselende mix;
drinkend duur whisky, zijn vrind, tot hij eindigt
met grimmig gezicht, in een kist, dicht, met niks.