’s Nachts
als de meeste mensen
zoetjes slapen,
valt eerste sneeuw
zachtjes naar benee.

’s Morgens,
bij ontwaken,
raambedekking
openend aanraken:
een witte zee,
als getoverd door een engel
of een lieve fee.

Kinderogen drinken
met open mondjes
vol verwondering
bewonderend
de witte wereld in.

Ouderen, die het al vaker zagen,
zijn een beetje van de wijs.
Ongerept nog, onbetreden,
nog niet door verkeer
geplet of kapot gereden
ontvangen zij opnieuw
die glimp van een paradijs.

Geluiddempend is de witte deken,
ongehoord, intens bekeken,
bedekkend alle ongerechtigheid
aan afval en vuiligheid.

In stilte verstomd tot enkel kijken
wordt soms voor onze ogen,
voor wie eerst nog onbewogen,
verveeld of narrig over gladheid lijken,
het sprookje verder verteld
als nieuwe sneeuw,
in dansende kleine vlokken,
neerdwarrelt als kostbaarheden,
onbetaalbaar met bezit of geld.

winter 2005