In het ziekenhuis verblijvend stromen bezoek,
telefoontjes, kaarten en boeketten toe.
Allemaal zo lief en aardig, maar je weet niet half hoe
tijd en aandacht eraan te geven,
want je komt energie, ogen en oren tekort.
Wie heeft weet van de hectiek van het ziekenhuisleven,
waar aansporing tot rusten wordt gegeven?
Van al dat lieve wordt je juist zo moe!

Dan komen de welkom thuis stromen, weldoend, maar het put ook uit.
Je probeert je goed te houden, dus je belazert (jezelf incluis) de hele kluit!
Er is behoefte aan een kopje thee; je wil het - al kán het niet - zelf zetten.
De gebruikte boel, je zit ermee, want wie zal op de afwas letten?
Een mooi boeket werd meegebracht, maar helaas
moet dat, want je wilde het niet vragen, nu ook nog in een vaas
en je hebt dat handafwasje nog staan, waaraan is voorbijgegaan.
Volgens de klok ben je aan eten toe, maar je bent ineens dóódmoe.

Weer thuis wordt door ieder én jezelf verwacht:
aan ziekte wordt niet meer gedacht.
In korte tijd wordt duidelijk gemaakt: 
"Er is genoeg over hoe het was gepraat.
Over het hier-en-nu-gevoel niet zeuren.
Denk positief, het zal niet weer gebeuren.”

Maar is eenmaal het welkom-thuis-pandemonium verstomd,
dan zou het leuk zijn als er nog eens een kaartje komt,
een telefoontje, een boeket of het liefst een bezoek
van iemand die met een andere invalshoek
naar je weer thuis zijn kan kijken,
gehoor en begrip voor je nog-niet-okay-gevoel wil laten blijken.

Al is het ziekenhuis verlaten,
menigeen heeft het wáre herstel van lijf en mens niet in de gaten.
Pas weer thuis komt daaraan het echte begin.
Voorspoedig herstel en sterkte, lief mens,
is daarom ook nu nog voor jou mijn wens,
naast bergen vol goede moed en zeeën van goede zin.

2008, enige tijd na verlaten van het ziekenhuis geschreven voor een zieke,
die er nog best naar er aan toe was na een zware operatie.