Ik slenter door verlaten lanen,
de hoge kraag beschermt mij tegen gulle wind,
gestage regen dempt het lachen van een kind
dat dansend dolt door 't gouden blad van zuchtende platanen.

Een enk'le merel laat zijn lied nog horen,
de vleermuis hangt gevuld zijn winterslaap,
de eekhoorn staakt nerveus zijn jachtige geraap,
een laatste zachte zonnestraal raakt reddeloos verloren.

Een dodelijke somberheid beheerst de tijd:
is dit het trieste einde van een zorgeloos begin
een dwaze dag, waarin mijn vergezicht verging,
een afgesloten horizon, een kortverloren strijd?

Dan zie ik plots door alle dorheid heen
een tere knop aan schijnbaar dode bomen,
een teken van hernieuwde lentedromen,
gebroken door de diepe nacht van stormgeween.

Zie, reeds de zon komt met haar stralen
als vroege bode van een stille warme gloed:
mijn rusteloze denken wordt opnieuw gevoed
met eeuwigdurende verhalen.

Niek van der Hoest


25 oktober 2005