Ondanks alle ongemakken,
laat hij toch de moed niet zakken,
nu zijn lichaam gaat verzwakken,
voor zijn leven wordt gevreesd.
Hij laat 't leven niet bederven
ook al moet hij wellicht sterven,
kan nog levensvreugd verwerven,
onverwoestbaar is zijn geest.

Geloof houdt hem op de benen,
kan er steun en troost ontlenen,
God dat is voor hem degene
die hij grenzeloos vertrouwt.
Hij heeft slapeloze nachten,
maar hij leeft met de gedachte
dat geliefden op hem wachten
bij de God van wie hij houdt.

Naast zijn dagelijkse plichten
schrijft hij van zijn God gedichten,
die zijn levenspijn verlichten,
dat bevredigt hem het meest.
Ook al moet hij zich beperken
aan gedichten blijft hij werken
en het zal de mensen sterken
als men zijn gedichten leest.

Mocht het op een dag gebeuren,
opent God voor hem Zijn deuren
Dan zegt hij: 'Je moet niet treuren,
ik mag naar mijn Heiland gaan.
Je moet niet verdrietig wezen,
hoeft voor mij niets meer te vrezen,
je kunt mijn gedichten lezen
en zo blijf ik voortbestaan.'