En dan, opeens, wordt op jouw weg geplaatst
een vreemdeling met duizend vragen,
verminkt, apathisch en verdwaasd,
bezweken onder loden last, te veel om mee te dragen.

Was ik het simpelweg vergeten?
Ik weet het Heer, dat is mijn selectief geweten,
uw wijze woorden zijn waarachtig waar:
Wij waren zelf ooit vreemdeling,
het leven was ons vaak te zwaar.

“Wie was er toen ik honger had
en in een dodencel gevangen zat?
Jij was er níet, in velden noch op wegen,
ik kwam je nergens tegen,
alweer die smoes, gestresst, te druk,
je leven was te vol met plat plezier, goedkoop geluk.

Kwam jij me soms een keer vertroosten
bij ziekte of in stervensnood?
Zelfs na een plotselinge dood
moest jij de vruchten van een groot succes
langdurig feestend oogsten.

Nu zit jij in dit smartelijk verterend vuur
en Lazarus, ver boven jou, in blinkend witte kleren;
geen weggeworpen kruimels meer, geen zuur
genadebrood, het kan hem niet meer deren”.

“Mag ik nog éénmaal terug, mijn God,
om alles goed te maken,
toe Heer, geef mij een kans, bevrijdt mij van mijn prangend lot,
als zij mij uit de dood wéérzien, kan ik hun harten raken”.

“Je tijd was op; ….. als al die levenden mijn woorden niet aanvaarden
dan wordt dít zeker niets,
zij blijven slechts geketend aan hun vastgeroeste waarden;
……. je kansen zijn verspeeld!
Het wordt pas werk’lijk goed
als alle overvloed
met wereldweids gebaar royaal wordt uitgedeeld!”

Niek van der Hoest


27 maart 2006