Daar gaat de koene held, bekleed met logge platen,
zijn lichte herdersvoet verwordt tot trage gang,
het zware juk maakt hem beklemmend bang,
moet hij zich op dit uiterlijk vertoon verlaten?

Dan keert hij weer met vastberaden tred
en stapt uit zijn te groot bemeten last,
door toorn van Saul bedreigd, maar nauwelijks verrast
sinds hij de snelle speer ontweek,
ternauwernood van 's konings razernij gered.

En op de achtergrond klinkt schel de vloek van Goliath:
" Is dit het volk van God, wat een verbazende vertoning,
en is dat schriele herdersjong mijn buit, mijn schamele beloning?".
De kleine man ... , hij slentert voort al turend over 't kiezelpad.

Het schreeuwen wordt een snijdend zwaard,
maar David loopt bedaard,
onaangedaan en vol vertrouwen door,
twee platte steentjes in de tas, zo kostbaar als het koninklijk ivoor.

De reus spiedt donker dreigend op hem neer,
zijn boze blik vermorzelt reeds de schaamteloze mededinger,
intussen pakt de knaap vertrouwd zijn doelgerichte rake slinger,
hij wikt en .. mikt en velt hem zonder tegenweer.

Verstild ligt daar de smadelijk verslagen mateloze macht,
zijn speer en lans nog in de week verslapte hand,
de herdersjongen keert terug naar zijn herwonnen land,
de suffe schapen drommen dankbaar om hem heen en blaten zacht.

Niek van der Hoest.


13 december 2005