Zacheüs, tien hoog in de boom,
verscholen tussen de verdichte bladerkroon,
verwacht een glimp te kunnen vangen
van de zo veel geroemde mensenzoon,
gedreven door een onbestemd verlangen.

Doch Jezus wenkt en kijkt omhoog,
Zacheüs krimpt inéén, zijn adem ingehouden stil
door schaamte en gewetensnood, in weerwil
van zijn schuchterheid boog
hij zich naar de meester toe en loog:
"Ach Heer, ik rust wat uit , ik ben te moe .. ".

Maar in het diepst van zijn gedachten,
wist hij .. het is dat knagende geweten zo af en toe .. .
Wat heb ik voor een weerwoord om mijn daden te verzachten.
al jarenlang een tollenaar, een woekeraar,
die met gestolen geld de keizer vleit,
is er voor mij dan nog respijt?

Dan vraagt de Heer met overtuigend vaste stem:
"Kom af, ik heb je wat te vragen,
ik wil vertoeven in je huis, ik wil het met je wagen,
je oude leven gaat voorbij,
want heden wordt verleden en het verleden requiem,
de toekomst is aan jou, verberg je niet voor mij".

Zo, vol verbazing, daalt hij af.
Vanuit het graf
van zijn besmuikt bestaan ontluikt een mooier mens
en overstijgt zijn eigen grens:
"Van wat ik stal vergoed ik honderdvoud,
ik kreeg mijn horizon terug,
van groter waarde dan het schoonste goud!".

Niek van der Hoest


13 december 2005