De mensen vluchten 's morgens,
in auto's groot en klein.
Naar velerlei bedrijven,
om op tijd op 't werk te zijn.

Zij staren eenzaam voor zich uit,
aan 't gezin wordt niet gedacht.
"Ik moet me nu nog even scheren,
het is de baas die op mij wacht".

de auto gaat nu haastig verder.
Eensklaps schuurt er staal op staal.
De auto stopt, totaal verfrommeld,
tegen een betonnen paal.

't Ongeluk ligt niet aan d'auto,
maar 't gevaar zit in de man.
Die met krachten omgaat,
die hij niet beheersen wil, of kan.

De auto is geen monster,
maar een goede, trouwe knecht.
Hij gedraagt zich als een schaap,
als zijn trouwe baas 't hem zegt.

Zit in de baas geen mens,
gaat in hem een beest te keer.
het schaap wordt dan een monster,
er telt geen mensenleven meer.

Ga als een mens door 't leven.
Laat uw schaap een schaapje zijn.
Doe geen monster in uw auto,
het spaart mensenlevens, groot en klein.
Jan van der Veen

Uit: Licht en Hoop - De roep van het verlangen.
januari 1994