Zomaar midden op straat sprak hij me eens aan
Vroeg me wat ik met mijn leven had gedaan.
Ik sprak over zaken waar ik spijt van had
En mijn geslinger over het levenspad.
Hij lachte, knikte, vertelde over berouw
en geloof van een Samaritaanse vrouw.
Maar al duurde dat goede gesprek maar even,
Zijn woorden gaven richting aan mijn leven.

Zomaar midden op straat sprak hij me eens aan.
Hij zag mijn verdriet, ik liet mijn tranen gaan
Om mijn gekwetstheid over ondankbaarheid,
pijn om agressie, ontvangen haat en nijd.
Hij zei dat hij dit herkende en vroeg mij:
Ga door voor míj en mijn rijk, ik ben er bij.
Maar al duurde dat goede gesprek maar even,
Zijn woorden gaven richting aan mijn leven.

Zomaar midden op straat sprak hij me eens aan,
Zag me, uiterlijk stoer, maar onmachtig staan.
Hij zag de pijn achter die brede lach,
onvermogen dat je van buiten niet zag.
Hij zei: vrees toch niet voor de dag van morgen
en het kwaad; God zal altijd voor je zorgen.
Maar al duurde dat goede gesprek maar even,
Zijn woorden gaven richting aan mijn leven.