Hij wilde wel gelovig zijn,
niet in een God die ver, daar boven,
de hemel is tegen de pijn,
met lied’ren is te loven.

Hij wilde in zijn sterk verlangen
het leven leven op de aard’,
hij was begeesterd en gevangen
in liefde, hem geopenbaard.

Hij hoorde ‘t ruisen van de wind
en van de Geest die ruimte biedt.
Hij legde zich, zoals een kind,
in d’ Eeuwige die nooit verliet.