Zal het koud zijn in het werkkamp
waar die jongen zich bevindt
hoe ervaart hij daar dit kerstfeest
denkt hij aan het Christuskind?

Zal hij weten van de rijkdom
van de vrijheid in ons land
van de overdaad, de welvaart
van de bijbel in mijn hand?

Is het koud in de barakken
waar dat meisje hunkerend ligt
uitgemergeld van de honger
snakkend naar een beetje licht.

Zal zij weten dat ons voedsel
overmatig wordt verspild
weggegooid in bakken, zakken
terwijl zij wanhopig rilt?

Is het koud daar in die schuilplaats  
waar zij schuilen als gezin             
soberheid hen blijft beheersen
of is dat een groot gewin,

omdat zij Gods rijkdom kennen
geld en goed hen niet weerhoudt
zij de Heer zijn blijven zoeken
is dat hen niet tot behoud?

‘k Vraag mij af of zij nog zingen
van die ene  stille nacht
woont Gods rijkdom in hun harten
wordt Zijn Zoon nog steeds verwacht?

Als ik  kijkend naar de hemel
naar de vele sterren staar
maak ik huiverend en rillend
een wanhopig handgebaar.   

Wellen tranen in mijn ogen
want mijn welvaart is niets waard 
onaanzienlijken, verdrukten     
hen wordt lijden niet bespaard.

Dit gedicht is gebaseerd op een artikel van Jan Vermeer uit het december/januari nummer (2010) van Open Doors. Het artikel raakte mij enorm, het zette mij aan het nadenken, zo kwam dit gedicht tot stand.