Nebukadnesar had gans Jerusalem verwoest:
de muren en huizen had hij afgebroken,
de inwoners gedood, of balling gemaakt; ook moest
de Tempel van God in brand worden gestoken;
zeventig jaar later, toen was Kores de koning
van de Meden en Perzen, hij gaf daar verlof
om terug te gaan, en om aldaar ’s Heeren woning
te herbouwen, en te gebruiken tot Zijn lof

die terugkeerden, zijn met de herbouw begonnen,
maar zij ontmoetten daarbij veel felle weerstand,
die tegenstanders hebben het toen zelfs gewonnen:
de herbouw van de stad werd stilgelegd in ’t land
tot in het tweede jaar dat Darius regeerde;
het bouwen werd hervat door de profeet Haggaï,
zo staat ’t geschreven bij Ezra, de wetgeleerde
en Zerubbabel, die nam het op tegen de landvoogd Thatnaï

tijdens de regering van koning Arthahsasta
kwam Ezra, zoon uit ’t hogepriesterlijk geslacht
met velen naar De Stad, na ‘t bidden bij Ahava,
die hebben ook weer Tempelschatten meegebracht;
wat later kwam Nehemia naar Jerusalem,
hij mocht van koning Arthahsasta daarheen gaan,
hij ging de stadsmuren langs, en niets ontging hem:
ze waren nog verwoest, men kon er niet op aan

die muren gaan herbouwen, dat was een groot karwei,
tegenstand en vijandschap kwam wel naar voren:
Sanballat, Tobia en Gesem waren daarbij,
goeds voor de Stad Jerusalem: daarvan wilden zij niet horen;
de muren werden herbouwd, met een zwaard in de hand,
bewaking werd ingesteld, voor dag en nacht;
na maanden werk, kon er verteld worden in het land:
de muren en de poorten houden weer de wacht

Nehemia bracht verder orde in de zaken:
Tobia, en ook de schoonzoon van Sanballat
joeg hij weg, zij hadden immers niets te maken
met en in het Huis waar de Heer Zijn woning had;
daarna kwam het Loofhuttenfeest; de Wet des Heeren
werd door Ezra voorgelezen; er volgde feest
zeven dagen lang, met vreugde, om God te eren,
een feest zoals er jarenlang niet was geweest

er kwam een dag van boete en gebed; waarbij zij
ook een nieuw verbond afsloten met de Heere:
aan Zijn goede regels gaan zij niet meer voorbij,
zij wilden leven in ‘t land te Zijner ere;
zo hebben zij toen de stad en Tempel ingewijd,
en Haggaï liet weten, dat de heerlijkheid
van God’s Huis groot zou zijn, en blijven, in eeuwigheid:
“op deze plaats geef Ik het heil door Mij bereid“

bij Ezra 1: 1, en 4: 17-24; en 7: 1; en 8: 21;
Nehemia 2: 1-10; en 4: 7-9; en 21-23; en 8: 6-8, en 17-19;
en 9: 1-3, en 38; en 13: 6-10, en 28; Haggaï 2:10