Er blijft een rust over voor het volk van God,
zo staat het in de brief aan de Hebreeën;
zo luiden de woorden van de Eeuwige
van Hem, de Heer van hemel, aard’ en zeeën;
Abraham, Isaäk en Jakob, zij zochten
een vaderland, en daarheen waren zij op reis,
dit was het doel van hun leven op aarde:
dat de Heer hen thuisbracht in het paradijs.

Abraham en Sarah, zij kwamen uit Ur;
God riep hem weg, om naar Kanaän te gaan,
zo is Abraham dat land doorgetrokken,
zijn tent heeft tijd’lijk in Egypte gestaan.
Isaäk trok ook door het land Kanaän
samen met Rebekka en al de zijnen,
vanwege de honger die in het land kwam
was hij in Gerar bij de Filistijnen.

Jabob is naar ’t Tweestromenland gegaan
maar is in Kanaän terug gekomen,
op de heenweg heeft hij in Bethel gestaan
en hij zag God’s beloften in zijn dromen.
Op de terugweg was hij bij de Jabbok
om de Engel des Heeren te ontmoeten;
met Rachel en Lea, Bilha en Zilpa
zou hij Esau en Isaäk begroeten.

Zij zijn naar Jozef in Egypte gegaan;
daar, in Gosen, is Jakob overleden,
hij wist: God brengt ons terug naar Kanaän,
God’s beloften van toen gelden ook heden.
Abraham, Isaäk en Jakob, zij zwierven
in en rond het land dat God beloofd had;
daar, in het midden, ligt de berg Moria
met Jerusalem, de gouden Koningsstad.

Zij zijn het voorgeslacht van Jezus Christus;
zij hebben het van ver mogen aanschouwen:
op de Berg des Heeren wordt er in voorzien,
zo konden zij op God’s beloften bouwen.
Hun aardse zwerftocht, die kwam eens ten einde,
zij zagen uit naar een ander vaderland
waar God Zijn heerlijkheid zal gaan ontvouwen
naar Zijn Eigen Woord, en dat is goudgarant.

Wat voor de aartsvaders was, geldt ook heden:
wij zijn op reis, gaan door het aardse leven;
wij zoeken allen zekerheid en vastheid,
God Zelf zal dat aan ieder van ons geven:
ons hart is onrustig, tot het rust in U;
Heer, geef ons, naar de brief aan de Hebreeën
die rust van U, in het hemels Kanaän
bij U, de Heer van hemel, aard’ en zeeën.

bij Hebreeën 4 : 9, en 11 : 8 - 16.