Als ik de Bijbel opensla
zie ik Psalm achtentachtig
en nergens las ik ooit een psalm
vol wanhoop, zo aandachtig.
Na vele verzen van verdriet,
van bindingen aan ’n kluister,
de allerlaatste zin zelfs luidt:
mijn metgezel is ’t duister.

Ik hoor bij die zijn afgedaald
in ’t graf en bij de doden.
U hebt er velen van mij, Heer,
vervreemd in al mijn noden.
Een afgrijzen roep ik slechts op,
Uw toorn drukt mij terneder.
Het sociaal alleenzijn wordt
nog elke dag iets wreder.

Zo donker kan een leven zijn,
kan smart een sterv’ling raken.
Wellicht herken je er iets in
van wat je moet doormaken.
Ach, neem het dan zoals het komt,
het hoeft niet zo te blijven,
want later mag je hemelhoog
de psalm erna opschrijven:

’k Wil zingen van Uw liefde, Heer
en van Uw trouw getuigen.
De heem’len mogen zich met pracht
eerbiedig voor U buigen.
Ik prijs de wond’ren Uwer hand,
die zeeg’nend tot mij kwamen.
Daarom  zing ik met jubelklank:
”Gelooft zij U, Heer, amen!”         


Bij Psalm 88

U bent niet geauthoriseerd om reacties te posten.

Reacties mogelijk gemaakt door CComment