Tranen wellen in haar ogen,
als ze na jaren haar bijbel openslaat.
Jaren heeft ze Hem niet aangeroerd,
ze weet nog wel zo’n beetje waar het over gaat.
Enkele bijbelteksten kent ze nog wel,
maar weet niet meer waar wat staat.
Ze komen boven borrelen,
als ze er met iemand over praat.

God heeft haar geroepen
en tegen haar gezegd.
Je mag thuis komen Mijn kind,
ik wil niet langer dat je vecht.
Ze krijgt een brok in haar keel,
maar Vader mijn levenswandel was zo slecht.
Ik was zo ver bij U vandaan,
op Uw liefde en gena heb ik geen enkel recht.

De Bijbel valt bij Psalmen open
en daar ziet ze staan,
Wat je ook deed, waar je ook was,
Ik ben altijd met jou gegaan.
In de tijden dat jij het moeilijk had,
heb Ik je altijd bijgestaan.
Die barmhartigheid kan ze bijna niet bevatten,
op haar wang verschijnt een traan.

Met betraande ogen leest ze verder,
ze leest meer van God’s gena
Dat Zijn eniggeboren Zoon,
ook voor haar stierf op Golgotha
Mijn kind, nu je dit hebt gelezen,
volg Mij en ga Mij achterna.
Dan hoef je nooit meer alleen
door het leven te gaan.

Huilend zit ze nu aan tafel
en beseft dat Hij het was die haar droeg.
Dat ze overweldigd werd
en veel meer kreeg dan waar zij om vroeg.
Dat Jezus voor haar stierf,
Hij de straf voor haar droeg
Dankbaar dankt ze de Heer,
Uw genade is mij genoeg.


2 Korintiers 12:9