Ik staar door het raam naar buiten.
Gevoelens van moedeloosheid drukken me neer.
De zwaarte van de zorgen wordt me teveel.
Oh, mensen zeggen het zo gemakkelijk;
‘geef maar aan de Heer.’
Ik staar door het raam naar buiten,
terwijl de tranenvloed me het zicht bijna ontneemt.
Ik kijk naar de duif bij de buren op het dak.
Hij zit daar dagelijks,
dat is op zich niet vreemd.
Maar als hij wegvliegt en verdwijnt tussen de bomen,
dringt zich het volgende beeld in mijn gedachten.
Als ik toch vleugels zou hebben, net als die duif,
dan zou ik wegvluchten;
geen moment zou ik daar mee wachten.
Weg, heel ver weg zou ik gaan.
Een schuilplaats zoeken tegen de stormen in mijn leven,
tegen de wind die raast om mij heen
en die mij soms van ontzetting doet beven.
Ik staar door het raam naar buiten.
Maar ineens hoor ik van binnen zachtjes Zijn stem.
"Ik ben toch je schuilplaats, je toevlucht, Mijn lieve kind?"
Dan kijk ik naar binnen en kruip gauw weg, bij Hem.
Naar psalm 55:7-9
U bent niet geauthoriseerd om reacties te posten.